Het Labyrint

Hij keek op zijn horloge. Drie uur. Over een uur zou hij in Parijs zijn. De trein vloog over de rails, ze haalden de auto´s naast hen op de weg met gemak in. In Parijs zou hij de metro nemen naar Montparnasse en van daaruit de trein naar Chartres. Hij pakte het gidsje waarin hij had zitten lezen over de kathedraal waar het kleine stadje zijn faam aan te danken had. Hij bladerde er doorheen en stopte bij de afbeelding van het labyrint. Hij keek lang naar de figuur die hij eerder had bestudeerd aan de bar van het Centrum waarna hij die stem had gehoord: ‘Vanuit het midden kun je overal komen.’ Welk midden? Het mídden? Hoe kon je weten om welke variant het ging? Hij had met de achterkant van zijn pen het pad gevolgd zoals hij dat morgen te voet zou doen. Hij verwonderde zich over zoveel vernuft in een ogenschijnlijk eenvoudig patroon. Zonder die verbinding met het midden zou het een doolhof zijn…
 
 
Ik ben vlakbij het land van mijn voorouders, dacht hij, Ierland. Zou het soms de bedoeling zijn dat ik daarheen ga? Ik weet nauwelijks iets van die achtergrond van mijn familie. Hij was al meer in de richting van hun land gekomen. Maar eerst wachtte hem het Labyrint en wat daarna kwam was onbekend.
 
Het was maar vier uur met de trein vanuit Amsterdam naar Parijs en daarna nog een uur naar Chartres. Hij zou om te beginnen een paar dagen wegblijven. Hij had een sporttas gekocht, een witte met in zwarte letters PUMA. Misschien dat de kracht en snelheid van dit dier zijn plannen vaart zou geven. Hij legde het gidsje weg en leunde tevreden achterover in de stoel, sloot zijn ogen. Hij raasde met een vaart van meer dan tweehonderd kilometer per uur door Frankrijk terwijl hij alleen maar een zacht deinen voelde, twee snelheden inéén…
 
 
Aan het eind van de middag reden ze het station van Chartres binnen. Stijf van de lange treinrit rekte hij zich uit, knikte even naar een paar medereizigers, pakte zijn tas en stapte het perron op. Een warme bedwelmende geur van bloeiend koolzaad kwam hem tegemoet, hij snoof ‘mmmm’. Hij had de velden al gezien vanuit de trein. Het leken meertjes van gesmolten goud, helder en licht temidden van het glooiend landschap. Zijn hotel lag vlakbij het station. En vlakbij de kathedraal die is gebouwd op een heuvel, waardoor je deze direct ziet als je het station uitloopt: een landmerk. De twee torenspitsen steken overal bovenuit en maken dat je de Notre-Dame altijd kunt vinden.
 
 
Chartres is een klein stadje. Buiten het vakantieseizoen is het ook een stil stadje. Maar nu waren de straten bevolkt met toeristen en pelgrims, op weg naar het labyrint of op doorreis, sommigen tot diep in Spanje, naar Santiago de Compostella. Alleen, samen of in kleine groepjes, soms maanden onderweg met één van de bedevaartsplaatsen als einddoel maar in feite waren zij zelf het einddoel, iets wat men gaandeweg ontdekt, vijfhonderd mijl van huis, tien kilo lichter en vele ervaringen rijker. Zij liepen zichzelf… Morgenvroeg, nog voor de deuren opengingen zou hij naar de kathedraal gaan.
 
 
 
Ochtend
 
Om acht uur liep hij het plein op. Er stond al een rij. Nu al? Zoveel mensen, zo druk? Daar had hij helemaal niet op gerekend. Hij had gedacht de eerste te zijn, de enige misschien zelfs. Was hij nu zo naïef? Hij voegde zich in de rij en stelde zich in op wachten… Het gebouw rees voor hem op, machtig en imposant: steengeworden wiskunde. Een genie van maatvoering en toepassing van meetkundige oergedaanten, driehoek, vierkant, cirkel, software uit de middeleeuwen. Het leek een profane gedachte, dit meesterlijke en voor velen heilige gebouw zo te benoemen maar hij dacht gewoon zo, het was zijn natuur. Kon het ook andersom? Zou je een programma kunnen ontwerpen met zo’n signatuur? Een digitale kathedraal voor de computer. Een diepe frons verscheen. De vraag was dan: waar zou het voor moeten dienen.
 
De kathedraal diende als bewaarplaats van het goddelijk vrouwelijke had hij gelezen in de folder. Van oudsher was het een plek geweest waar de moedergodin werd vereerd: Vrouw met kind. Een plaats ook waar druïden bijeen waren gekomen en waar volgens de overlevering een relikwie werd bewaard, een sluier van de maagd Maria die, zoals te doen gebruikelijk, voor een reeks wonderen had gezorgd. Laag op laag op laag hadden de mysteriën zich een gedaante aangemeten op deze plek, was er een Huis omheen gebouwd, zoals om het labyrint waarvoor hij was gekomen. En voor nog iets anders, hij wist alleen niet wat.
 
 
Een half uur later werden de deuren geopend, de rij kwam in beweging. Langzaam schoof hij op, kwam bij de trappen, de deuren, het voorportaal, de hal, alles in slow motion, haast en ongeduld moesten eerst worden afgelegd zo leek het, nog een klein stukje en… Voor het eerst van zijn leven betrad hij een kathedraal. Een gebouw voltooid aan het begin van de dertiende eeuw, bijna achthonderd jaar oud!
 
Hij keek om zich heen, naar boven, weer om zich heen. Als men zou kunnen zeggen dat een interieur zich om iemand heen vleit, dan was dat nu het geval. Het vervulde hem met ontzag. Het licht… Er was iets met het licht. Het viel binnen door gebrandschilderde ramen, tientallen en tientallen, overal waren ze, een hemels palet van kleur. En iedere dag, iedere morgen zodra het licht erdoor viel kwamen ze tot leven, de figuren en personages en veranderden de voorstellingen in een tableau vivant, wat meer is dan een gebrandschilderd raam: de beker werd geheven, het kind werd opgetild en de wijn werd geschonken bij het laatste avondmaal, iedere dag weer werd de wijn geschonken en maakte het laatste avondmaal eeuwigdurend. God wat mooi…
 
 
Het eerste licht valt binnen, de dag begint
 
het licht valt
 
het valt en het valt
 
het valt op de bomen, de bloemen en de velden
 
het valt door de Vensters en projecteert beelden van ver
 
het valt op het water en maakt dit tot een onbreekbare fonkelende bokaal
 
het valt op de krekels waardoor deze gaan snerpen
 
het valt op de vogels waardoor deze gaan zingen- of nee… de vogels zingen altijd
 
zij zingen voor de Dageraad, ook als het regent
 
het licht valt op de pelgrim waardoor deze het pad kan zien
 
H e t L i c h t v a l t o p i e d e r e e n
 
Maar men is dit over het algemeen vergeten…
 
 
 
Hoe gesloten het gebouw ook had geleken vanaf de buitenkant, een massieve steenmassa, zo licht en transparant was het binnen. Het was een andere wereld, maar dat weet je pas als je de deuren door gaat: ‘soyez les bienvenues.’ Maar hij werd er niet rustig van. Integendeel. Hij voelde zich nerveus worden nu hij zich zo dicht bij die magische cirkel bevond. Of kwam het door het licht?
 
 
Tegen de tijd dat hij bij het labyrint was, schuifelend in de rij, liepen er al minstens dertig mensen in rond en voegden zich er nog meer bij, één voor één- nog even en men liep vlak achter elkaar, in file. De meesten liepen op sokken en sommigen op blote voeten. Schoenen lagen her en der verspreid, jassen en rugzakken op de banken. Zijn stemming sloeg om. Hij had er helemaal niet op gerekend dat het zo druk zou zijn, het ontmoedigde hem. Hij keek naar het ontwerp in de vloer dat daar al acht eeuwen lag. De doorsnee was twaalf meter en zevenentachtig centimeter had hij gelezen in de folder en binnen die omtrek slingerde zich een pad van tweehonderdéénenzestig en een halve meter. Een pad dat nergens heen ging dan naar zijn eigen middelpunt… Was dat niet precies waar hij voor was gekomen? Maar niet nu! Te veel, te druk. Wat gebeurde er nou met hem? Waarom kon hij ineens niet tegen al die mensen? Of was hij bevreesd om weer in die draaikolk terecht te komen zoals voor een moment was gebeurd toen hij alleen nog maar die kaart in zijn handen had gehad. Stel dat zoiets hier weer zou gebeuren, honderd keer uitvergroot! Hij besefte dat dat nu juist de reden was dat hij hierheen was gekomen, maar nu hij vlak voor het indrukwekkende labyrint stond en er zo in kon stappen, week hij terug. Waar zou hij in terecht komen. Het zweet brak hem uit. Hij wilde weg!
 
 
Hij liep het gebouw weer uit, haastig, ongeduldig, de mensen achter hem keken hem verbaasd na. Hij liep het plein op, ahh buiten, hij haalde diep adem… Was het de drukte die hem naar buiten had gedreven of was het iets anders? Hij deinsde terug voor iets. Voortdurend werd hij voor raadsels geplaatst waar het hemzelf betrof de laatste tijd. Misschien moest hij zichzelf opnieuw definiëren. Alles was anders sinds die ochtend dat Thomas zo vroeg bij hem was binnengevallen en hij zich had gesneden bij het scheren. En de ontmoeting met Odette had dat vervolgens in een stroomversnelling gezet: zij had zijn fantasie over de bonus van tijd direct opgepakt inplaats van hem uit te lachen en het te relativeren. Het was daarentegen een serieus en absoluut gegeven geworden. Odette zat in Zuid-Amerika en hij werd hier geconfronteerd met het culturele verleden van zijn familie, zijn stamboom, van hemzelf… Een tot op heden onzichtbaar en onbekend verleden dat hier op één of andere manier tot leven aan het komen was, aangeraakt wellicht door het oude gesteente van de kathedraal, wie weet wat zo’n antiek gebouw met je doet! Er was iets in beweging gebracht. Het kwam niet door Thomas, ook niet door het uitschieten van zijn scheermes, het zat veel dieper en dat labyrint… dat kon daar wel eens komen, vermoedde hij.
 
 
Hij begon om de kathedraal heen te lopen die nu weer een massieve steenmassa was. Om rustig te worden. Achthonderd jaar… Dit is een oud land, ik woon in een jong land. Dat wil zeggen, mijn land is ook oud want er woonden al mensen toen de nieuwe bewoners voet aan wal zetten, maar ik weet niets van die cultuur. Het zijn niet mijn voorvaderen. ‘Hoe Australisch ben jij eigenlijk?’ Odette had hem zo raak getypeerd, ook met David… En nu stond hij oog in oog met de oude en authentieke cultuur van zijn eigen voorvaderen. Het verwarde hem, het klopte niet meer. Hij was het één noch het ander…
 
Peinzend liep hij langs de gevels, nissen en portalen van de kathedraal. En wat is trouwens het verschil tussen een kerk en een kathedraal? Zoiets als tussen een zee en een oceaan? Het was méér dan alleen de afmetingen… Het was de geometrie. Zijn passie. Hij keek omhoog, langs de torenspitsen, die de zachtblauwe ochtendlucht in priemden als antennes. Antennes voor wat? Het gebouw begon hem steeds meer te fascineren, wonderlijke gedachten en associaties kwamen boven. Eigenlijk veel beter om eerst deze omtrek te lopen en kennis te maken met het gebouw zelf, voordat ik me in die andere constructie in het platte vlak begeef, dacht hij. Eerst buiten, dan binnen.
 
Hij gleed met zijn handen langs de muren terwijl hij er langs liep, voelde de stenen, de eeuwen… Hij keek lang naar de beelden, gissend naar hun betekenis, hun identiteit. Ongetwijfeld een hele stoet heiligen, dacht hij, die hun ziel in steen hadden achtergelaten.
 
Hij maakte een rondgang langs het enorme gebouw. Hij werd er stil van. En rustig. Een opmaat voor de rondgang die binnen op hem wachtte. Hij moest zich nu niet langer laten afleiden door het omhulsel. Hij was gekomen voor dat mysterieuze in-gewikkelde pad: tweehonderdéénenzestig en een halve meter, samengevat in een cirkel. Misschien zou het degene die het betrad ook wel samenvatten, tot de essentie, de essentie van hemzelf.
 
Is hij zover?
 
 
 
Middag
 
Voor de tweede keer gaat hij de trappen op, de deuren door, het voorportaal en de hal en betreedt de kathedraal. Het is er nagenoeg leeg. Misschien was het een groepsexcursie waar hij vanmorgen in was beland. Intussen is het middag, men is lunchen… Hij gaat naar één van de banken en doet zijn schoenen uit. Hij zou er zelf niet opgekomen zijn maar iedereen doet het, bij meester K’An ook. Opnieuw voelt hij onrust opkomen maar hij duwt het opzij, zoals hij de jongens opzij had geduwd bij dat opstootje: ‘Laat me erdoor! Houd me niet langer tegen! Opzij, opzij.’ Hij loopt naar het begin van het labyrint waar de stenen figuur de bezoeker opneemt en door zijn geheimen loodst. Een tweedimensionaal ontwerp in het platte vlak. Maar misschien is dat schijn. Hij doet een stap en nog één, gaat de eerste bocht om: hij is er…
 
 
Voetje voor voetje beweegt hij zich over het lint, laat zich meevoeren, voelt de steen door zijn sokken heen, draait mee met de bochten en keerpunten, heen-draai-terug, heen-draai-terug, heen… Hij kijkt naar beneden, zijn voeten volgen de vorm, hij probeert precies binnen de lijnen te blijven, langzaam, heel langzaam en traag. Soms blijft hij even staan, dat gebeurt vanzelf, alsof hij moet wachten op iemand voor hem maar er loopt niemand voor hem, toch moet hij wachten… Hij voelt een lichte duizeling, alsof de draaiingen van de figuur in hem overgaan, hij haalt diep adem loopt weer door, langzaam,
 
zo langzaam had hij
 
nog niet eerder
 
gelopen
 
in zijn leven
 
het was net
 
iets meer
 
dan
 
stilstaan
 
 
het is geen lopen meer, het is gestolde beweging, tot staan gebracht leven om te overdenken, te beschouwen op weg naar het midden-van-het-midden. Hij staat stil, het is het labyrint dat beweegt onder zijn voeten door, het draait zijn slingers om zijn gestalte, het draait, de kathedraal draait, de aarde, alles draait behalve hij: hij is stilgezet. Hij beschouwt het leven, hij wordt zelf beschouwd, de grens tussen zijn twee hersenhelften wordt voor een moment opgeheven, in het labyrint is geen links en rechts, de bogen en rondingen verbinden alles met alles en zijn getrainde en getalenteerde ratio komt samen met zijn verbeelding die ook al goed ontwikkeld is, maar niet zo serieus genomen als de andere helft. Het is meer spelen, fantaseren… het labyrint kent echter geen scheiding van het één en het ander, het kent alleen het geheel zoals het zelf een geheel is en bouwt een brug voor hem over de kloof waar dingen in zijn gevallen in de loop der tijd – onbereikbaar. Het labyrint bouwt een brug over de kloof waar mensen en gebeurtenissen in zijn gevallen in de loop der eeuwen – vergeten, vergeten…
 
 
Dat moet ook, er moet vergeten worden, anders kan men zich niet Herinneren. En Herinneren is niet hetzelfde als al-tijd alles onthouden.
 
 
De oorspronkelijke bewoners van zijn land zongen zich een weg door de woestijn, door de leegte, de oneindigheid. Hij had er nooit bij stilgestaan wat daar eigenlijk werd beweerd maar nu staat hij stil en denkt erover na… Hoe kan zoiets? En hoezo dan dat zingen? Wie weet zagen ze wel een pad in de lucht en volgen ze dat, net als trekvogels, telenavigatie… Zijn oor begint te suizen, even is er besef van plaats en tijd, hij knippert met zijn ogen, kijkt op, hoort hij nu gezang? Maar hij gaat verder, laat zich niet afleiden, hij laat zich lopen door het labyrint, iedere centimeter van het pad raakt zijn voeten aan, het draagt hem door zijnhaar lussen en bogen, hij voelt het door zijn sokken, het is de aarde, de aarde opent zich en hij spiraalt naar beneden, duizeling-duizeling, rond-rond-rond, waarheen…? Vanuit het midden kun je overal komen.
 
 
Is hij nu bang? Nee, niet meer. Zijn stille rondgang langs de portalen en nissen in de ochtenduren hebben hem voorbereid op deze pelgrimstocht. Hij heeft de cultuur en de tijd van zijn voorvaderen aangeraakt ook al woonden die in Ierland en dit is Frankrijk, maar de grenzen tussen de landen zijn eveneens opgeheven, het is één Continent.
 
Intussen heeft zich een groepje mensen verzameld rond een piano achterin de kerk, een vrouwenkoor. Zij beginnen een lied, hun stemmen wervelen omhoog en raken de vensters aan, de kleuren en de personages, zij zingen over hen: ‘Hoor! De Notre-Dame zingt! Zij zingt zestien vrouwen en een pianist.’
 
 
De man in het labyrint kijkt even op, het lied voegt zich bij zijn gedachten die los zijn gekomen uit hun groef, uit hun keurslijf van links en rechts, hij zingt zich een weg door de cirkel zoals de Ouden van zijn nieuwe land doen als ze reizen door de woestijn. Als men in rondjes loopt is men over het algemeen verdwaald, dan is men aan het dolen, maar deze cirkel heeft een middelpunt en dat is waar je uitkomt, al-tijd.
 
 
Hij komt bij de brug over de kloof waarin dingen zijn gevallen en als verloren moeten worden beschouwd maar het is niet verloren, dat lijkt maar zo. De brug is smal, er hangt alleen een dun koord aan weerszijden, hij zwiept over de ravijnen. Durft hij over de koorden heen de diepte in te kijken? Waar moet hij zich aan vasthouden? Hij heeft geen houvast meer. Het gezag van zijn ratio, die heer en meester over zijn werkelijkheid laat het afweten, het heeft zich teruggetrokken bij het zien van zoveel beelden, van dat enorme tableau vivant: waar komt dat ineens vandaan? De kleuren zijn overweldigend, de personages indrukwekkend en zij scharen zich om hem heen, zij zijn niet te verklaren, niet te duiden: zij zijn er…
 
 
De brug zwiept, de diepte aan weerskanten is peilloos. Even, heel even kijkt hij opzij in de kloof, ‘Ik heb nu de kans, ik wil het weten, waarom ik hier ben!’ Hij is duizelig, er zijn steken in zijn hoofd, was hij niet onlangs neergeslagen? Of heeft hij dat gedroomd, maar zijn hoofd doet pijn… ‘Ik wil het weten, maar als ik val… in dat ravijn.’ Was hij niet onlangs gevallen? Zijn hoofd steekt, voorzichtig voorzichtig, maar hij wil kijken, de kloof trekt aan hem er is daar iets! Iemand! Hij kan er nú bij, daarna niet meer, misschien is dit zijn enige kans om het terug te halen,
 
‘Je kunt maar even hier zijn, voldoende om je te herinneren.’
 
‘Er is nog zoveel te doen…’
 
‘De Attributen worden uit het zicht gehouden.’
 
Het zijn woorden! Er zijn daar woorden in de kloof en vormen, prachtige geometrische figuren in kleur, geometrische kleuren! ‘Dat is de weerschijn van de vensters,’ roept zijn ratio vanuit de coulissen. ‘Néé, nietwaar! Er zijn daar wiskundige kleuren, er zijn daar woorden, zij zijn daar.’ Hij rekt zich uit, de brug zwiept, ‘Héedaar’, het galmt het gaat ver ver de diepte in, komt terug, ‘het is tijd, de hoogste tijd,’
 
‘Ik ben heel lang weggeweest… zal het óóit terugkeren?’
 
‘Het was nooit weg…’
 
Wát was nooit weg! Hij moet het nú weten: ‘Wát Was Nooit Weg?!’ Hij buigt zich verder over het koord, hij wankelt, zijn ene voet gaat iets over de lijn en hij wil absoluut binnen de lijnen blijven, die dragen hem anders valt hij en als hij valt is alles verloren, hij mag niet vallen! Hij herstelt zich, zoekt zijn evenwicht, weg nu, weg bij die kloof, het labyrint draait zich verder onder zijn voeten door, het draagt hem inmiddels over de buitenkant, langs een halve cirkel, de opeenvolging van draaiingen en keerpunten heeft hij achter zich, hij is de brug over, nog een klein stukje rechtdoor, een lus dan weer rechtdoor en daar…
 
 
Hij staat stil. Het lijkt alsof er een vijver voor hem ligt waar hij in zal vallen, alweer, alsnog… Een meertje van gesmolten goud – had hij dat niet onlangs nog gezien? Bedwelmend, hij aarzelt, duizelig en totaal gedesoriënteerd in dit enorme bouwwerk dat zich verheft voorbij de vensters, koepels en torenspitsen en tegelijk de aarde in spiraalt waar nog oudere bouwwerken liggen, aan het oog onttrokken maar daarom zijn ze er nog wel. Een oudere cultuur ook, maar aan hetzelfde toegewijd: Vrouw met kind. Hij is aan het eind gekomen van een tocht van duizend mijl en duizend jaar, nog één stap en hij is daar, in het geometrische en ook absolute midden van het labyrint.
 
Hij doet een stap: ‘Ik zal niet vallen… Ik blijf hier!’ nog een tweede stap: hij staat in het midden.
 
 
In het midden van het labyrint is het stil.
 
 
Daniël staat op het rozet en ondergaat de stilte. Het bouwwerk is verdwenen, het labyrint is tot stilstand gekomen, de kathedraal ook en de aarde, alles is stil, hier, in het midden.
 
 
Avond
 
Hij opent zijn ogen, knippert, zijn voeten zijn ijskoud, één oor suist, hij staat alleen in het midden van een stenen cirkel, het is stil. Langzaam keert hij terug naar waar hij is. Is hij dan niet hier? Ik zal niet vallen, ik blijf hier… Wie zegt dat? Hij kijkt om zich heen, er is niemand. Hij ziet het monument om hem heen liggen, hij ziet de kathedraal, het begint te dagen, hij heeft tijd nodig… Moet hij er nu langs dezelfde weg weer uit? Nee. Hij loopt dwars door de cirkel terug naar de plek waar hij zijn schoenen en jas heeft achtergelaten. Hij gaat zitten, voorover gebogen met een arm leunend op zijn knieën, wrijft over zijn ogen. Hij is moe. Verschrikkelijk moe ineens. Het lijkt alsof hij de Pyreneeën is overgestoken en in zekere zin is dat ook zo.
 
 
Hij keek naast zich, hij was kennelijk toch niet de laatst en enige aanwezige hier. Er zat een man op dezelfde bank die hem gadesloeg. Hun ogen ontmoetten elkaar even, ze wisselden een korte groet. Daniël bleef hem echter aankijken: wat een ongewone figuur. Hij zag een rijzige man, middelbare leeftijd met donker haar in een staart bijeen gebonden. Een vriendelijk gezicht, donkere ogen en een doordringende blik. Naast hem op de grond stond een ronde drum met een gekleurd koord eraan. Ondanks zijn verwarde toestand en de moeite die het hem kostte te zijn waar hij was, werd zijn aandacht naar deze man getrokken die hem toeknikte: ´Voor het eerst hier?´ vroeg hij.
 
´Ja,´ antwoordde Daniël en staarde de man aan. Wie was dit… ´Ik vind het nogal indrukwekkend allemaal.’
 
´Is het ook. Het Labyrint is een echte krachtplek.’
 
‘Krachtplek? Ik had geen idee toen ik erin stapte… Geen idée.’ Hij wreef weer even over zijn ogen, ‘Ik heb het nog niet helder, ik weet ook eigenlijk niet wat er allemaal gebeurde. Een deel ben ik alweer kwijt, een draaikolk was het, ik werd er gewoon in meegezogen…’
 
´Dat kan. Het Labyrint ligt precies op een leylijn,´ zei de man. ´Wel eens van gehoord?´
 
Daniël haalde zijn schouders op, ‘Ik heb het gevoeld denk ik. Het leek wel een magneet…’
 
´Wel, je zegt het.’
 
‘Hoe kan men weten dat er zulke lijnen lopen door de aarde? Kun je ze soms zien?’ hij keek fronsend naar de man.
 
‘Zien, niet direct nee, hoewel… De natuur laat het soms zien. Maar je kunt het voelen. Het zijn energielijnen die door de aarde lopen en onderling met elkaar verbonden zijn. Als je contact maakt met zo’n lijn kan het gebeuren dat je je heel ergens anders waant. En in zekere zin… Wel, in zekere zin ben je dan ook ergens anders.’
 
Daniël keek op: ‘Oh! Is dat zo? ik geloof… Ik geloof dat mij dat is overkomen. Nu u dat zo zegt, maar ik ben het alweer kwijt, waar ik dan was. Dat vind ik zo vreemd. En dat gebeurt me nu steeds,’ mompelde hij er achteraan. Hij probeerde zijn ervaring terug te halen maar het was al aan het vervagen, zoals een droom. Hij had iemand horen spreken, misschien mensen die voor of achter hem liepen? Hij had ook iets gezien, maar toen was het labyrint gaan draaien, hij was bijna gevallen. Hij had zelf ook iets geroepen, maar wat… Het was wéér verdwenen, steeds verdween het! Het ergerde hem. Wáárom kon hij het niet onthouden. Hij had een goed functionerend geheugen, dus hoezo ontglipte dit hem steeds. Dit… Hij wist niet eens wát!
 
 
Het licht was de vensters aan het loslaten, de kleuren trokken zich terug, het was nu de avond die viel.
 
Ze zwegen. Er was niemand meer in de kerk behalve zij en er heerste diepe rust. Hoog in de kerk vlogen een paar kleine vogeltjes, tjilpend, fladderend, de weg kwijt of juist gevonden, wie zal het zeggen. Misschien hadden ze hier hun nest gebouwd, in de nok en nissen van de Notre-Dame: Vogel met kind. Ze keken er beiden naar, volgden met hun blik de kleine diertjes en keken elkaar weer aan. Glimlachten.
 
´Als deze stenen cirkel op zo’n plek ligt als u zegt,’ zei Daniël peinzend, ‘en je ergens anders uitkomt als je eroverheen loopt, wel, dan is het niet alleen maar een cirkel maar een, laten we zeggen, eh… een poort. Een poort ergens heen. Nu ja, wat een onzin zeg ik nu. Laat ook maar.’ Hij boog zich voorover om zijn schoenen aan te trekken en zag daardoor niet dat de man even knikte en glimlachte. Daniël kwam weer overeind, stak zijn hand uit, ´Laat ik me eerst eens voorstellen. Daniël,’ zei hij.
 
´Peter,´ zei de man en sprak het uit als Pieter, zoals de Engelsen doen. ´Pieter hm? Dat is afgeleid van Petrus, de sleutelbewaarder,’ zei Daniël. ‘Dat ben ik net vanmorgen tegengekomen toen ik de kathedraal bestudeerde, wel wat een toeval. En heel toepasselijk voor een plek als deze.’ Hij stond op om zijn jasje aan te trekken en zag daardoor niet dat de man opnieuw knikte met een nog bredere glimlach. ´Kan ik u misschien een kop koffie aanbieden?´ vroeg Daniël toen hij zich weer naar hem toewendde. Hij wilde meer weten over die lijnen en over elders terechtkomen. ´Of wilt u liever nog even hier blijven?´
 
´Nee nee. Ik denk trouwens dat de kerk zo gaat sluiten, het is bijna avond,’ zei Peter.
 
‘Avond!’ riep Daniël uit. ‘Maar dan ben ik uren in het labyrint geweest.’ Hij was even stil, ‘Hoe is dat nu mogelijk… Niets van gemerkt.’
 
‘Dat gaat vaak zo, als je hier voor de eerste keer komt,’ zei Peter. ‘Kom, laten we gaan, voor ze de deuren sluiten.’

Over het boek

De dageraadvanger

De Dageraadvanger is het verhaal over Odette en Daniël die elkaar bij toeval ontmoeten in een Amsterdams café. Ze zijn allebei stukgelopen op het succes van hun maatschappelijke carrière en herkennen in elkaar de onmacht weer greep te krijgen op het eigen leven. Ze spreken af een reis te maken waarin toeval en synchroniciteit de koers zullen bepalen.

Paperback / 516 pagina’s

De Dageraadvanger is bij iedere boekhandel te bestellen of rechtstreeks via onderstaande button.

Contact Info

T. 070 4492 797

Quick Links

Over het boek

Over Iris Haeck

Blog

Contact

Schrijf u in en blijf op de hoogte van updates