Toeval of niet, na Willem van Oranje word ik geïnspireerd door de kersttoespraak van Beatrix. Voor het eerst van mijn leven kijk ik naar de toespraak en meteen midden in de roos: rebels! Ik laat me niet misleiden door de stilistische, uiterst beschaafde en welhaast onbewogen voordracht, ik hoor de woorden en denk er een andere koningin bij. Een die schuilgaat achter het strakke kapsel en het statisch geregisseerde optreden. Een die popelt de handen die netjes over elkaar op de tafel rusten op te heffen en ermee te zwaaien. Boven haar hoofd.

Daar zat ze, onze vorstin en gaf het volk een gehazepeperde kerstrede.

De emoties die ten grondslag liggen aan de redevoering creëren hun eigen beeld wat zich losmaakt van de camera en een andere Beatrix verschijnt voor mijn geestesoog: ze gaat voorover zitten, zet haar woorden kracht bij, plaatst haar handen plat op de tafel en buigt zich naar voren, naar ons die zij toespreekt. Ze gesticuleert, haar handen woelen door de permanent waardoor deze inzakt en er een betrokken, verontruste vrouw in beeld komt die een van de zeer weinige gelegenheden te baat neemt haar eigen ongezouten mening te geven over het bestuur van volk en vaderland.
Een oproep tot rechtvaardigheid, duurzaamheid en gemeenschapszin en een afstand nemen van verrijking en uitbuiting. Dat laatste woord klonk niet letterlijk, maar zeg je het één, dan zeg je het ander, al of niet hardop.

Makkelijk gezegd voor een van de rijkste families van Nederland en daarbuiten? Zal best maar daar gaat het nu even niet om. Zij roept op, tien minuten heeft ze om op te roepen en dat is wat ze doet.

Ik zie haar tijdens het spreken van haar stoel opstaan en door de stijlkamer ijsberen, geëmotioneerd, hoezo niet er is alle reden voor en emoties communiceren als een malle, iedereen gekluisterd aan het scherm. Ze loopt naar de tuindeuren en zwaait deze open, op naar de natuur, camera volgt haar op de voet. De tuin die voor een moment symbool staat waar ze een lans voor breekt: de natuur, de aarde, de planeet. Thuisbasis van de menselijke soort die dat alleen kan zijn en blijven als we daar zelf zorg voor dragen.

Ze gaat ons voor naar een rijtje bomen dat er honderd jaar over heeft gedaan een rijtje bomen te worden, legt haar vingers even aan de lippen, sssst…
‘Hoorde u hem? Dat was een winterkoninkje. Boom weg, winterkoninkje weg.
Het is maar een klein nietig voorbeeld’ zegt ze, ‘en ik besef dat ik persoonlijk weinig last heb van alles waar u en de uwen last van hebben, maar ik breek toch deze lans opdat u weet waar ik voor sta. Ik maak gebruik van de kieren in het protocol en zeg wat ik ervan vind, een goed verstaander heeft maar een half woord nodig. U, u met zijn allen, u heeft meer macht dan ik. U kunt het tij keren, ik niet.
Doe het dan…’

Ze keert om, loopt terug naar de stijlkamer, sluit de deuren en neemt weer plaats achter de tafel. Ze strijkt een losgewaaide haarlok op haar plaats, kijkt in de camera en fluistert:
‘Dóe het dan.’