Onlangs is er een vestiging van een bekend Amerikaans koffiehuis in hartje Amsterdam geopend en ik wil erheen. Maar ik heb een conflict met deze firma, een innerlijk conflict. Het is een afdruk van de Amerikaanse cultuur die op een of andere manier wringt terwijl het interieur uitnodigt even een krantje te lezen en een koffie te bestellen. Ik breek door het dilemma en voeg me in de rij bij de bestelbalie en lever me uit aan het Amerikaanse systeem waar ik niets van begrijp en wat me hoogst inefficiënt voorkomt. Minstens drie medewerkers bemoeien zich met mijn koffie. In de vitrine ligt een stapel uitpuilende cakejes met blauwe bosbessen waar ik nooit naar taal maar waar ik onmiddellijk sterke behoefte aan krijg zodra ik ze zie. Alléén koffie, vermaan ik mijzelf en bestudeer de schoolborden met de soorten en maten en probeer een keuze te maken.

‘Ik wil een sterke koffie met een beetje melk. Hete melk.’
‘Dan kunt u beter naar mijn collega, daar,’ en het meisje wijst naar een hoek waar glimmende apparaten staan opgesteld met een glimmende jongeman erachter. Iedereen glimt en glimlacht hier, dat is onderdeel van mijn conflict merk ik. Het personeel van dit genre Amerikaanse horeca is van eenzelfde bloedgroep met een vastgelijmde glimlach en een net iets te hoge stem die steeds enthousiast nog meer de hoogte ingaat. Onveranderlijk vriendelijk en hulpvaardig. Wat wil je nog meer…

Koffie. En ik begeef me naar het blingbling gedeelte.
‘Een sterke koffie met een beetje melk. Hete melk.’
‘Welke koffie wilt u?’
‘Sumatra.’ Die heb ik thuis ook en die bevalt me zeer.
‘Goede keuze mevrouw.’
Eigenlijk zou ik mijn grenzen moeten verleggen maar ik heb het al gezegd en het jongmens is de bonen aan het malen.
‘Deze bonen hebben vijf jaar in de zon liggen rijpen voordat ze worden gebrand. En dat proeft u verzeker ik u.’ 
‘Net als wijn. Een grand cru of zo?’
‘Als wijn mevrouw.’

Hij maakt mijn koffie in een reusachtig apparaat, precies afgesteld op Sumatra. Niet te kort laten trekken en niet te lang. Hij giet de koffie in de mok en loopt ermee naar de bestelbalie want hij heeft geen melkkoker in zijn blinghoek.
‘Voor de melk moet je naar de buren?’
‘Deze koffie drinkt men eigenlijk nooit met melk, dan gaat de smaak verloren.’ Met zorg giet hij hete melk in het superbrouwsel en overhandigt mij de mok. Ik negeer ook hier de stapels cakes met blauwe bessen waar ik naar hunker en zoek een plaats. Ik hoor Chet Baker door de luidsprekers, niet te hard en niet te zacht.
Conflict.
Waarom toch?

Ik nip aan de koffie, niet normaal zo lekker. Ik heb een plek gevonden bij het raam, het Rembrandtplein is rustig op dit uur, men veegt de stoep en zet de stoelen klaar voor de hordes die straks komen. Hartje Amsterdam. Een meisje met een bak vaatwerk en glimlach komt langs om de lege koppen mee te nemen die nog op het tafeltje staan en gaat even in de andere stoel zitten, bak op schoot. ‘Welke koffie heeft u als ik vragen mag?’
‘Sumatra.’
‘O! Goede keuze, dat is ook mijn favoriet. Weet u, de bonen hebben vijf jaar in de zon gelegen voordat ze worden gebrand.’
‘O ja? Goh. Net als wijn.’
Ze gaat weer met haar vaatwerk. Wat een vriendelijke mensen toch allemaal.

Ik kijk rond, smaakvol ingericht. Deens. Het is op het moment overal Deens maar hier heeft het de afdruk van de Amerikaanse cultuur.
Schuin voor me zitten twee jongemannen naar het scherm van hun laptop te staren, met ernstige gezichten alsof ze de Troonrede aan het voorbereiden zijn waarin veertig miljard bezuinigingen wordt aangekondigd. De twee appeltjes met beet eruit zilveren me tegemoet.

 Een appel met een beet eruit. Waar heb ik dat meer gezien.

‘Er was eens een vrouw en ze heette Eeeva.’

En dan volgt die groteske verleidingsscene als Adam even niet in de buurt is met alle gevolgen van dien. Ze neemt een hapje uit de appel en dat is het begin van het drama. Althans, zo is ons geleerd maar ik heb het altijd een raar verhaal gevonden. God die door de bladeren van de vijgenboom staat te loeren en Eva op heterdaad betrapt. Alsof hij daar juist op had staan letten, dat ze een hap zou nemen om haar vervolgens het paradijs uit te sturen. God zou zoiets nooit doen. En als hij het wel doet is hij god niet. Dan komt Adam terug en hoort over de appel en de onverbiddelijke straf.
Zij was het Heer, ik niet.’ En hij wijst op Eva. Meteen in de verdediging en de ander de schuld geven. In plaats van dat hij zegt: ‘Ik sta pal voor mijn vrouw, appel of geen appel met beet eruit. Ik heb haar lief, als zij gaat, ga ik ook!’
‘Kijk,’ zou God dan gezegd hebben, ‘dat is klare taal, dat is pas liefde. Daar houd ik van. Ik hoopte al dat je dat zou zeggen. Blijf. Blijf hier. En waarom hebben jullie die malle bladeren voorgehangen? Juist op een van de mooiste attributen die ik jullie heb meegegeven! Enfin, moeten jullie zelf weten, maar ik vind het vreemd.’

 Buiten loeit een brandweerwagen voorbij. Het wekt mij terug in het café waar ik in conflict ben. Schuin voor me staren de jonge mannen nog steeds naar hun Troonrede. Chet Baker speelt, de koffie is hemels. Hoe kom ik uit mijn dilemma?
Eenvoudig, dit is geen café.
Ik heb een Koffie Experience.